In 2008 trad de ‘nieuwe’ Wet op de ruimtelijke ordening in werking. Daarbij werd de goedkeuring van bestemmingsplannen door Gedeputeerde Staten en met het artikel ook de verklaring van geen bezwaar bij artikel 19 WRO afgeschaft. De Wro ging bovendien uit van het motto: ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’. Rijk en provincie mogen hun bevoegdheden alleen inzetten als er sprake is van een nationaal respectievelijk provinciaal belang. Velen dachten daarmee van de ‘betutteling’ door de provincie af te zijn. Zij zijn bedrogen uitgekomen.
Inmiddels heeft de rechter namelijk bepaald wanneer er sprake is van provinciaal belang. Dat is het geval als het ‘een verantwoordelijkheid betreft, die daadwerkelijk thuishoort op provinciaal niveau of die noodzakelijk is om de beleidselementen te verankeren in voor andere overheden juridisch bindende normen’. Deze cryptische omschrijving komt erop neer, dat datgene wat de provincie in het belang van de provincie acht een provinciaal belang is. Als er sprake is van een provinciaal belang, dan zijn er ook bevoegdheden om de realisering hiervan te garanderen. De rechter heeft bovendien bepaald, dat ook een bovengemeentelijk belang of een regionaal belang geldt als een provinciaal belang. Bijvoorbeeld een rondweg die 2 gemeenten doorsnijdt en onderdeel wordt van de provinciale infrastructuur. Een provincie die dat wil, kan dus veel naar zich toe trekken.
De Wro voorzag bovendien in ‘doorzettingsmacht’. De provincie kreeg de beschikking over bevoegdheden waarmee zij haar beleid ook daadwerkelijk kon afdwingen, te weten:
Het stellen van regels in een provinciale ruimtelijke verordening. Deze regels moet een gemeente in acht nemen. Zolang dit niet is gebeurd kunnen die regels ook bindend zijn voor burgers. De provinciale verordening kan regels geven voor bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarmee met een ruimtelijke onderbouwing kan worden afgeweken van bestemmingsplannen en beheersverordeningen. De provinciale verordening kan ook regels bevatten voor de toepassing van de zogenaamde kruimelgevallenregelingen (omgevingsvergunning waarmee voor bepaalde in het Bor aangewezen gevallen kan worden afgeweken van een bestemmingsplan of beheersverordening zonder ruimtelijke onderbouwing, met de korte Wabo-procedure en zonder inmenging van de gemeenteraad).
Het geven van een aanwijzing: Als kaderstelling vooraf: de proactieve aanwijzing of als interventiemiddel achteraf: de reactieve aanwijzing.Met deze aanwijzingen kan de provincie de inhoud van ruimtelijke besluiten van een gemeente beïnvloeden of zelfs voorschrijven dat een gemeente een bestemmingsplan vaststelt met een bepaalde inhoud. Een proactieve aanwijzing kan alleen gegeven worden met het oog op het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. Een reactieve aanwijzing kan betrekking hebben op een vastgesteld bestemmingsplan, een verleende omgevingsvergunning op basis van een ruimtelijke onderbouwing en een beheersverordening. Het voorkomt, dat deze besluiten in werking treden.
Het vaststellen van een inpassingsplan (provinciaal bestemmingsplan) en het op basis daarvan verlenen van omgevingsvergunningen.
Daarnaast kan een provincie – als vanouds – bezwaar en beroep instellen tegen gemeentelijke ruimtelijke besluiten.
De provincie heeft ook op basis van andere wetten belangrijke taken die effecten hebben voor de ruimtelijke ordening. Zo regelt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dat het coördineren van de handhaving van ruimtelijke besluiten door de gemeente en het verlenen van bepaalde omgevingsvergunningen een taak van de provincie is. Verder bevat de natuurwetgeving taken en bevoegdheden voor de provincie. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening verplicht de provincie ertoe om in de provinciale verordening de gebieden die de Ecologische Hoofdstructuur vormen aan te wijzen.
Los van deze wettelijke mogelijkheden kan de provincie bestuursovereenkomsten aangaan. Dat schept inspanningsverplichtingen voor een gemeentebestuur. Nog belangrijker is dat provincies via financiering van projecten bepaalde ontwikkelingen kunnen stimuleren. Waar provincies (vrij) rijk zijn, zeker in vergelijking met gemeenten die al een aantal jaren op een rij verliezen op het grondbedrijf moeten incasseren, is deze laatste mogelijkheid een heel belangrijke factor om rekening mee te houden.
Wie dus in 2008 dacht, dat de provincie geen rol van betekenis meer zou spelen bij gemeentelijke ruimtelijke besluiten is dus bedrogen uitgekomen. Na zes jaar ervaring met de nieuwe bevoegdheden is bovendien duidelijk, dat de provincies heel goed weten hoe zij hun instrumentarium succesvol moeten benutten.
De rol van de provincie komt er in de media (m.n. de kranten) wat bekaaid vanaf. Ten onrechte. De provincie is in het kader van het omgevingsrecht een speler waarmee ernstig rekening gehouden moet worden. De provincie kan een machtige vriend, een geduchte tegenstander of een strenge toezichthouder zijn. Uiteraard: mits de provincie dat zelf wil.
Alleen daarom al is het jammer dat de verkiezingscampagnes voor Provinciale Staten zo gedomineerd worden door landelijke politici en landelijke thema’s. Jammer ook, dat die prominente rol zo weinig bekend is bij de burgers. Dat doet geen recht aan de macht van de provincies.