Tijdens de gemeenteraadsbijeenkomst over ruimtelijke ordening, die ik gisteravond heb verzorgd, werd de vraag gesteld of de toekenning van planschade tegenwoordig nog wel iets te maken heeft met rechtszekerheid. Gedoeld werd op jurisprudentie waarbij mensen die ergens 20 jaar wonen met een verandering te maken krijgen en toch geen planschadevergoeding krijgen. Als dat kan, dan zouden volgens het betreffende raadslid de projectontwikkelaars de champagnefles direct open kunnen trekken.
Planschade is schade die ontstaat door het nemen van een ruimtelijk besluit, bijvoorbeeld de waardedaling van een woning of inkomstenderving als gevolg van een bestemmingsplanherziening die het bouwen van een appartementencomplex mogelijk maakt. Sinds 2008 is de wettelijke regeling daarvan veranderd. Daardoor heeft een planschadeclaim veel minder kans van slagen dan daarvoor. Artikel 6.2 Wro bepaalt namelijk dat binnen het ‘normale maatschappelijke risico vallende schade’ voor rekening van de aanvrager blijft. Uit recente jurisprudentie blijkt dat er nogal eens sprake is van normaal maatschappelijk risico.
Alle omstandigheden van het geval moeten worden bezien. Van belang is daarbij of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden. Dat is het geval als de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen ligt. Nog niet heel duidelijk hoeft te zijn in welke omvang, waar en wanneer die ontwikkeling zich zal voordoen. De ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde planologisch beleid zijn medebepalend. Van belang is ook de afstand tot de ontwikkeling en wat voor nadeel er precies is. Zo is bijvoorbeeld de ontwikkeling van een inbreidingslocatie al een aantal keren als een normale maatschappelijke ontwikkeling aangemerkt. Zeker als het beleid (bijvoorbeeld een centrumvisie of een structuurvisie) de locatie als inbreidingslocatie noemt. Echter ook een ontwikkeling die het gevolg is van een beleidswijziging is al eens onder het normaal maatschappelijk risico gebracht.
Voor de vraag of de burger de schade zelf moet dragen, is ook van belang of hij het risico van de nadelige ontwikkeling misschien heeft aanvaard. Dat is o.a. het geval als ten tijde van de aankoop de verandering voor hem te voorzien was. Ook hierbij is er een trend in de jurisprudentie te zien dat nadelige ontwikkelingen eerder voorzienbaar worden geacht dan vroeger. Wederom kan een structuurvisie relevant zijn. Een gepubliceerde structuurvisie kan er namelijk toe leiden, dat een bepaalde ontwikkeling al op het moment van de aankoop voorzienbaar was.
Dus de opmerking dat er veel minder vaak planschade wordt uitgekeerd dan vroeger, was juist. In strijd met de rechtszekerheid is dit niet, nu het volledig is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening. De wetgever vond in 2008 dat iedereen die deel uitmaakt van de samenleving wel eens te maken krijgt met feitelijke en juridische veranderingen, al dan niet op initiatief van de overheid. Het risico dat hieraan negatieve gevolgen kleven moet de burger volgens de wetgever in beginsel zelf dragen. Ook als het gaat om nadelen die het gevolg zijn van een overheidsbesluit waarbij ten gunste van een meer zwaarwegend belang van de samenleving individuele belangen worden benadeeld (TK 2002-2003, 28916, nr. 3, pag. 61-62).
Dit betekent wel een fundamenteel andere kijk op planschade dan voor 2008. Was het vroeger: ‘recht op schadevergoeding, tenzij’. Nu is het: ‘geen recht op schadevergoeding, tenzij’. De rechter geeft hieraan per geval invulling. Dat kan in een individueel geval inderdaad tot een wrang resultaat leiden.
Moet de ontwikkelaar nu de champagnefles opentrekken? De ontwikkelaar ‘oude stijl’ zal dat wellicht doen. De ontwikkelaar ‘nieuwe stijl’ houdt echter al in een vroeg stadium van het ruimtelijk proces – als er nog lang geen sprake is van een ruimtelijk besluit – rekening met het belang van de omgeving en de belanghebbenden.
Hoe het voorbereiden van ruimtelijke besluiten in de toekomst zou moeten plaatsvinden, is terug te vinden in de parlementaire stukken bij de Omgevingswet, die nu in de Tweede Kamer in behandeling is. Die voorbereiding zou zo moeten zijn ingericht, dat er ruimte is om een plan op onderdelen bij te stellen. Daarmee kan vaak ook planschade worden voorkomen. Dit vraag wel om investeren aan de voorkant van de besluitvorming (burgerparticipatie, overleg, planaanpassingen e.d.). Er wordt dan niet meer gewerkt met kant en klare ‘blauwdrukplannen’. De overheid die de regisseursrol wil pakken, moet op een dergelijk proces sturen.
En daarna kunnen de ontwikkelaar, de gemeente en de burgers samen de kurk van de champagnefles laten knallen en een glaasje op de goede afloop drinken!