Ook vroeger waren er visies en plannen. Al te vaak werd de kern daarvan tijdens de uitvoering losgelaten. Het lokale maatwerk bestond uit het opzoeken en oprekken van de ondergrenzen van die visies en plannen.
En dus propten we extra appartementen in gebouwen bedoeld voor ‘hoogwaardig wonen’, waardoor de tweede slaapkamer zo groot werd als een inloopkast. Of stonden we toch die uitbreiding van een intensieve veehouderijbedrijf toe, ook al waren de ruime binnenplanse ontwikkelingsmogelijkheden benut. De structuurvisie die verbetering van de milieukwaliteit of ‘in ieder geval’ behoud daarvan voorschrijft, kan immers worden opgerekt naar ‘het niet optreden van verslechtering, omdat elders compensatie plaatsvindt’.
Laatst nog kreeg ik een juweeltje van een plan onder ogen. Grote gebouwen – duurzaam vormgegeven - staan daarin op ruime afstand van elkaar in een groen park. De entree van het gebied heeft een dorpskarakter. Een oud gebouw is al prachtig verbouwd tot hotel/restaurant. Er hoort nog een moestuin en kas bij. Een muziekkiosk zorgt als beeldbepalend element voor uitstraling. Nu 75% van het plan is ontwikkeld, wordt echter overwogen om in het deel met het dorpskarakter toch een groot massaal gebouw toe te staan. Gevolg: de moestuin, het terras en de kas krijgen geen zon, er is over en weer geluidsoverlast en er wordt beknibbeld op parkeerplaatsen. De kiosk wordt als te duur af geserveerd. Daarmee wordt dus het hart uit het plan gesneden. Waarschijnlijk omdat planrealisatie dan een jaar sneller kan. En dat is vooral goed voor de portemonnee van de ontwikkelingsmaatschappij. Waar de gemeente overigens zelf deel vanuit maakt. Treurig word je daarvan.
Kennelijk is het minder moeilijk om ambities en kwaliteiten in abstracto te formuleren dan om daaraan vast te houden bij concrete besluiten. Een zes is al gauw voldoende. En dat is zo jammer. Zijn de plannen vaak zelf al een compromis waar de ontwerper achteraf niet blij mee is: de uitvoeringsfase holt het verder uit.
Flexibiliteit kan dus de genadeslag zijn voor kwaliteit en ambities. Alleen met een rechte rug bij concrete besluiten is dat anders. Die rechte rug zal toch vooral van de overheid moeten komen.
De voorbeelden die ik noem zijn recent. De afgelopen decennia geven nog veel meer van dergelijke voorbeelden te zien. En dus vrees ik soms voor de toekomst het ergste. Daar ligt voor mij het risico van de Omgevingswet.
Flexibiliteit vraagt om een duidelijke visie. Maar ook om een gericht programma, handhaafbare regels, een rechte rug bij concrete besluiten en effectieve handhaving. Die beleidscyclus wordt goed beschreven in de parlementaire stukken. Initiatiefnemers zouden ook zelf verantwoordelijk moeten zijn. Maar…… is me dat even een cultuuromslag!!
Zullen we daarom in het vervolg niet meer zeggen, dat de omgevingswet ‘het initiatief voorop stelt’ of iets dergelijks. Zullen we de focus leggen op de ‘mits‘ van ‘ja, mits’? Zullen we die ‘mits’ dan de ‘rechte rug bij flexibiliteit’ noemen? Dat zou mij een stuk geruster maken.