Slide background
Slide background
Slide background
Wie is er nog bang voor planschade?
13-10-2014
Het lijkt erop dat planschade alleen nog in abnormale en heel specifieke gevallen wordt vergoed. Planschade lijkt te worden ontmoedigd. Daardoor wordt eigendomsrecht minder waard . Dit wordt gerechtvaardigd omdat een burger in onze dichtbevolkte samenleving er maar rekening mee moet houden dat zijn omgeving kan veranderen: het nadeel daarvan moet hij zelf dragen. Wat veroorzaakt deze trend?In 2008 is het planschaderecht fundamenteel veranderd. Kon je voordien rekenen op een billijke schadevergoeding als er nadeel ontstond door een ruimtelijk besluit van een gemeente; sindsdien kun je alleen een ‘tegemoetkoming’ in de schade vragen. Van ‘ja, tenzij’ is planschadevergoeding dus verandert in ‘nee, mits’.

Dit komt (o.a.) omdat de huidige wet bepaalt, dat binnen het ‘normaal maatschappelijk risico’ vallende schade voor rekening van de aanvrager moet blijven. Daarbij is een soort eigen risico ingebouwd als de schade een gevolg is van een ruimtelijke ontwikkeling op een naburig perceel. Denk aan een bestemmingsplan op grond waarvan aan de overkant van de straat een flatgebouw mag worden gebouwd waar eerder niets was toegestaan. Gaat het om schade in de vorm van inkomensderving, dan blijft in ieder geval schade ter hoogte van 2% van het inkomen voor eigen rekening. Gaat het om waardevermindering dan blijft schade ter hoogte van 2% van de waarde van het onroerend goed voor eigen risico van de aanvrager. Die 2% betreft een minimum: het kan best zo zijn, dat een veel groter deel (5%, 10%) van de schade door de burger zelf gedragen moet worden. Zelfs de gehele schade kan tot het normaal maatschappelijk risico van een burger behoren.

Langzamerhand wordt via rechtspraak invulling gegeven aan deze bepalingen. Volgens de rechter moet het gaan om ruimtelijke ontwikkelingen, die een ‘normale maatschappelijke ontwikkeling’ inhouden, die voor de aanvrager ‘in de lijn der verwachtingen’ liggen. De ruimtelijke ontwikkeling hoeft dan niet in detail bekend te zijn. Ook als niet bekend was wat de precieze omvang en plaats van een ruimtelijke ontwikkeling was, noch het moment waarop dit zou plaatsvinden, kan het nadeel hiervan tot het maatschappelijk risico van de aanvrager behoren.

Alle omstandigheden tellen mee. Bijvoorbeeld de afstand tussen de nieuwe ontwikkeling en de onroerende zaak van de aanvrager. Of de structuur van de omgeving en het karakter van de buurt waar gebouwd zal gaan worden. Relevant is in hoeverre de nieuwe ontwikkeling op de al bestaande situatie aansluit of juist hiervan afwijkt. Gekeken wordt naar de gevolgen voor de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Die beoordeling gaat best ver. Inbreidingslocaties kunnen ‘in de lijn der verwachting’ liggen en bij de ‘structuur van de omgeving’ passen (ABRS 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2614). Datzelfde kan gelden voor een straat die aan één zijde wel en aan de andere zijde niet bebouwd is (Rb Roermond 19 juni 2012, ECLI:NL:RBROE:2012:8686). Je zou zelfs kunnen zeggen – maar zover is de jurisprudentie bij mijn weten nog niet – dat bepaalde uitbreidingslocaties die logisch bij de structuur van de omgeving passen ook in de lijn der verwachtingen liggen. Al met al betekent dit dat veel minder vaak planschade wordt toegekend dan vroeger het geval was.

Er is meer ‘ontmoedigingsbeleid’. Er wordt geen ‘schaduwschade’ vergoed. Dit is schade die ontstaat omdat bepaalde plannen of besluiten al jaren voordat zij zijn vastgesteld hun schaduw op de onroerend markt vooruit werpen. Bijvoorbeeld bij bevoegdheden als de wijzigingsbevoegdheid en de uitwerkingsverplichting kan dat spelen: schade kan pas geclaimd worden als deze bevoegdheden zijn toegepast. Ook tijdelijke schade heeft veel minder kans van slagen.

Voor bestuurders kan dit goed nieuws zijn. Ruimtelijke ontwikkelingen hoeven niet meer belemmerd te worden, omdat planschade wordt gevreesd. Anderzijds legt dit volgens mij op bestuurders ook de morele en politieke plicht om ervoor te zorgen dat burgers niet onnodig gedupeerd raken. Het is heel gemakkelijk geworden om een ruimtelijke ontwikkeling ‘erdoor te duwen’ en planologisch nadeel voor rekening van de burger te laten komen. Dat leidt wel tot heel grote frustraties. In een samenleving waar ook een beroep op burgerkracht en burgerparticipatie wordt gedaan, zijn dergelijke frustraties niet handig. Een gedupeerde burger zal immers niet staan te trappelen om taken van het bestuur over te nemen..

Planschade kan in veel gevallen voorkomen worden door burgers heel vroeg in het planproces te betrekken, hun bezwaren serieus te nemen en door te kijken of tijdens de rit met wat planaanpassingen de benadeling kan worden voorkomen of verminderd.

Het is aan raadsleden om te bewaken of het nadeel van de burger niet te veel wordt gejuridiseerd. Zij moeten ervoor waken dat het duperen van burgers al te vlot wordt ‘weggemotiveerd’.

  burgerparticipatie, gebiedsontwikkeling, normaal maatschappelijk risico, planschade, projectontwikkeling, raadslid, regisseur, sturing door de raad, vaststellen bestemmingsplan


Reactie(s)

Er zijn nog geen reacties op dit artikel.



Naam


Email


Uw reactie








ABONNEER
je op deze Blog via E-mail

Vul je emailadres in om in te schrijven op deze blog en emailmeldingen te ontvangen van nieuwe berichten.

MENSELIJK
Oog voor mens en omgeving binnen de juridische puzzel.
NIEUWE STRUCTUREN
RO gaat nog te veel over de geijkte paden. Durf die los te laten.
DRAAGVLAK
RO bekijk je vanuit alle invalshoeken. Alleen dan krijg je mensen mee.