Slide background
Slide background
Slide background
Slager keurt eigen vlees, ontwikkelaar doet zelf onderzoek. Goede zaak?
05-02-2016
Een ruimtelijk besluit moet dienen ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’. Daarvan is sprake als alle belangen zijn onderzocht en tegen elkaar zijn afgewogen. De uiteindelijke keuze moet goed gemotiveerd zijn. De in de wet opgenomen procedures waarborgen dit.
Een gemeenteraad die een bestemmingsplan vaststelt of een college dat een omgevingsvergunning verleent, moet dus heel wat onderzoek doen. In de praktijk worden de werkzaamheden hiervoor nogal eens overgelaten aan degene die om de bestemmingsplanherziening of de verlening van de omgevingsvergunning verzoekt. Vaak levert hij ook zelf de ruimtelijke onderbouwing of een concept-bestemmingsplan aan. Hierin staat de beleidsmatige afweging over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen.

In overeenkomsten is vaak expliciet vastgelegd, dat de initiatiefnemer voor eigen rekening en risico onderzoek doet en de argumentatie aanlevert. B&W op hun beurt nemen de inspanningsverplichting op zich om medewerking te verlenen aan de vereiste procedures. Feitelijk onderzoekt de initiatiefnemer dus zelf en is er hooguit een toetsing van gemeentewege.

Als iemand wil afwijken van een bestemmingsplan en daarvoor een vergunning aanvraagt, moet hij – op grond van artikel 3.2 Regeling omgevingsrecht – informatie overhandigen over het beoogde en het huidige gebruik van de gronden en bouwwerken en de gevolgen van het nieuwe gebruik. Verder moeten er situatietekeningen worden aangeleverd. Alleen de beoordeling of het aangevraagde ruimtelijk aanvaardbaar is, ligt dus bij het college.

Bij bestemmingsplanherzieningen ligt het anders. Een bestemmingsplan geeft algemene regels waaraan iedereen gebonden is en daarom ligt de onderzoeksplicht bij de gemeenteraad. De veronderstelling is, dat de meeste bestemmingsplannen grotere gebieden bestrijken en ambtshalve worden vastgesteld. Maar er zijn uitzonderingen.

Iemand kan bijvoorbeeld vragen of een bepaalde ontwikkeling kan ‘meeliften’ bij een algemene herziening van het bestemmingsplan. In die gevallen mag de onderzoeksplicht gelegd worden bij de initiatiefnemer[1]. De raad is verplicht dat meeliften toe te staan als het initiatief voldoende concreet is en tijdig kenbaar is gemaakt. Ook moeten er dan zodanige gegevens zijn dat de gemeenteraad de ruimtelijke aanvaardbaarheid kan beoordelen. Zijn er niet genoeg gegevens, dan ligt de verantwoordelijkheid om die alsnog aan te leveren bij de initiatiefnemer. Het concrete initiatief wordt immers louter op zijn verzoek in de planprocedure meegenomen en zonder dat initiatief is er ook sprake van een goede ruimtelijke ordening. De gemeente hoeft voor het meeliften dus geen extra werk te doen of kosten te maken.

Zoals hierboven al aangegeven wordt In de praktijk ook zonder dat sprake is van ‘meeliften’ de onderzoeksplicht vaak bij de initiatiefnemer gelegd als moet worden afgeweken van het bestemmingsplan. Hoewel dat gebruikelijk is, kun je daar vraagtekens bij zetten. Met name uit oogpunt van ‘goede ruimtelijke ordening’. Hoe objectief is dergelijk onderzoek immers? Stel er is sprake van een verpauperd bedrijventerrein met oude gebouwen. Er is een initiatiefnemer die de bestaande bedrijfsgebouwen wil slopen ten gunste van nieuw te bouwen woningen. Wie moet de cultuurhistorische waarden van de bestaande gebouwen nu in beeld brengen? Mij lijkt toch de gemeente. De initiatiefnemer zal immers zijn onderzoeker vragen in hoeverre de bestaande gebouwen een belemmering vormen voor het realiseren van de nieuwe woningen. Dat is een andere vraag dan de algemene vraag wat de bestaande gebouwen uit cultuur-historisch opzicht waard zijn. Mij lijkt dat er welwillender naar de bestaande gebouwen wordt gekeken vanuit een objectieve invalshoek, dan wanneer er al een plan is voor sloop en nieuwe gebouwen. In het ene geval is er een positieve benadering, in het andere een negatieve. Bovendien: in de eventuele cultuur-historische waarde kan een reden worden gevonden om de woningbouw niet of op een andere manier uit te voeren. Het is de vraag of de initiatiefnemer bereid zal zijn dit zelf op te schrijven.

Kortom: zoals een slager niet zijn eigen vlees moet keuren, is discutabel of een initiatiefnemer zelf de ruimtelijk relevante belangen in kaart moet brengen. Als een particulier verplicht is – omdat de raad daarom heeft verzocht – voor zijn particulier initiatief gegevens aan te leveren[2], is op zijn minst een grondige toetsing vanuit een objectieve invalshoek vereist. Nog beter is het natuurlijk als een gemeente dit soort gegevens gewoon op een rijtje heeft. Voor het geval er een initiatief komt.

[1] ABRS 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1514,BR 2014/102

[2] ABRS 9 juli 2014, 201308014/1/R1 (ro 3.4) en ABRS 11 juni 2014, 201305292/1/R3 (ro 2.5))

  bestemmingsplan, gebiedsontwikkeling, gemeenteraad, omgevingsvergunning


Reactie(s)

Er zijn nog geen reacties op dit artikel.



Naam


Email


Uw reactie








ABONNEER
je op deze Blog via E-mail

Vul je emailadres in om in te schrijven op deze blog en emailmeldingen te ontvangen van nieuwe berichten.

MENSELIJK
Oog voor mens en omgeving binnen de juridische puzzel.
NIEUWE STRUCTUREN
RO gaat nog te veel over de geijkte paden. Durf die los te laten.
DRAAGVLAK
RO bekijk je vanuit alle invalshoeken. Alleen dan krijg je mensen mee.